Natuur in december

Aalscholver. Verscheidene uit Noord-Duitsland en Oostzee.
Alk.
Azijnwier. In de winter groeit een bijzonder zeewier in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer: azijnwier. Dit wier valt misschien op het eerste gezicht niet zo op. Het heeft echter een speciale eigenschap: het is ontzettend zuur, vandaar de toepasselijke naam. De ph-waarde in de cellen van azijnwier kan wel 0,5 zijn. Dat betekent dat dit wier nog zuurder is dan citroenzuur. Waarschijnlijk is het zo zuur om zich te verdedigen tegen dieren die van het wier willen eten. Die verdediging werkt goed: als je azijnwier met andere wieren in een bak legt, wordt de omgeving zo zuur dat de andere wieren uit elkaar vallen. Gelukkig is dat niet het geval in open water.
Baardmannetje in de kleine rietvelden. De opvallende kleuren van de baardman zijn nog steeds te zien in de donkere wintermaanden. Dit mooie vogeltje blijft de hele winter namelijk in Nederland. ’s Zomers is de baardman met name in uitgestrekte rietvelden te vinden. In de winter gaat hij zwerven, en kan dan ook in kleinere rietvelden gevonden worden.
Baardvleermuis in winterslaap.
Berkenweerschijnzwam te zien.
Besdragende planten vormen voor veel vogels een belangrijke voedselbron. Tegelijkertijd zorgen vogels voor de verspreiding van het zaad van veel besdragende planten. Om die reden maken sommige planten hun bessen extra aantrekkelijk voor vogels: ze maken een energie- en vitaminerijk omhulsel om de zaden heen. Nadat de vogel de bes heeft ingeslikt, wordt het omhulsel verteerd en het onaangetaste zaad elders uitgepoept of opgerispt. In de ideale situatie ontkiemt het zaad op de plek waar het terecht komt en groeit daar een nieuwe struik. Die draagt op haar beurt weer bessen, waar de vogels weer van kunnen eten. Een echte win-winsituatie die in de ecologie mutualisme wordt genoemd.
Zaadverspreiders en valsspelers.
Er zijn verschillende vogelsoorten die bessen eten en ze verspreiden. Ze worden zaadverspreiders genoemd. Maar niet elke vogel die bessen eet, verspreidt het zaad ook daadwerkelijk. Er zijn namelijk ook vogels die de zaden helemaal verteren (met of zonder vruchtvlees). Dit noemen we zaadpredatoren. De goudvink is bijvoorbeeld een zaadpredator. Daarnaast zijn er nog de opportunistische vruchteneters: vogels, zoals bepaalde mezen die het vruchtvlees eten, maar het zaad onder de stuik laten vallen. Hierdoor wordt het daadwerkelijk ontkiemen lastig, de struik heeft er niks aan voor de voortplanting.

Beuk (volledige herfsttint, einde bladval)
Blauwe kiekendief, GEEN grauwe kiek, want die is naar de zon.
Blauwe reigers. Vriest het erg, veel sterfte. Weinig voedsel. Wie in de tuin werkt, kan zomaar witte klodders zonder duidelijke vorm vinden, vooral in de buurt van water. Het lijkt wel afkomstig van een paddenstoel, of misschien zijn het eitjes van een slak. De waarheid is echter luguberder: deze geleivormige substantie is uitgebraakte kikkerdril. Reigers lusten graag een kikker of pad. Rond deze tijd van het jaar zijn de eitjes, de kikkerdril, al aan het rijpen in de vrouwtjeskikker. Wanneer zij opgegeten wordt, komt het kikkerdril ook terecht in de maag van de reiger. Deze wordt dan misselijk en braakt de kikkerdril uit. Dit fenomeen wordt heksensnot of sterrenschot genoemd. Vroeger wist men namelijk niet waar het vandaan kwam. Gedacht werd aan het snot van heksen, of een overblijfsel van een vallende ster.
Boerenkool 1e oogst
Bonte kraai
Boomkikkers leeft op de braamstruiken en overwintert daar ook.
Boomklever. Vroege boomklevers beginnen al te zingen met hun voorjaarslied.
Bosspitsmuis leeft ’s winters ondergronds en jaagt
Brandgans te zien.
Brandganzen maken dankbaar gebruik van onze weilanden als ideaal winterverblijf. De zwart-witte ganzen zijn eind september van de Russische toendra vertrokken zodra het daar fris werd. Na wat tussenstops zijn ze hier eind oktober aangekomen. In de loop van de winter zullen de aantallen nog wat oplopen. Dat zijn brandganzen die in de buurt overwinteren, maar nog wat verder trekken. In Nederland en aan de Noord-Duitse kust tot aan Denemarken overwinteren alle brandganzen die in Rusland broeden. Je ziet ze vooral in Friesland, rond het IJsselmeer, in Zeeland en langs de rivieren. Maar bij vorst, zoals nu, vliegen ze even naar Zuid-Nederland. In maart trekken ze weer naar Rusland. Nog genoeg tijd dus om deze gans met het vriendelijke gezicht te zien!
Brilduiker oktober – april. Brilduikers nu te zien.
Bronsmos. Op de zandgronden komt het bronsmos dikwijls overvloedig voor.
Bruine hazen overnachten buiten.
Bunzing zoekt warm plekje. Gaat dus overwinteren.
Canadese ganzen verzamelen en haas bereidt zich voor op winter.
Citroenvlinders overwinteren in de beschutting van struiken en takkenbossen.
Dagkoekoeksbloem april mei juni juli augustus september oktober november december
Das. De das overwintert in zijn burcht. Dassen houden in de winter geen winterslaap, maar ze zijn wel minder actief. Soms schuilen ze dagenlang in hun burcht. Ook zijn ze zwaarder in de winter, omdat ze in de herfst een vetlaag opbouwen om de winter door te komen. Op dit moment hebben de vrouwtjes nog een reden om zwaarder te zijn: ze zijn drachtig. Bevruchte eicellen bevinden zich al sinds de zomer in hun lichaam, maar hebben zich pas de laatste weken ontwikkeld tot embryo. Over een paar weken zullen de jonge dassen worden geboren in de dassenburcht
Dieren als koeien, paarden, schapen, vogels, katten en konijnen krijgen een wintervacht.
Distelvlinder. Onze distelvlinder zit momenteel in Marokko.
Drieteenmeeuw
Drieteenstrandloper rennen langs het strand.
Duizendblad nog steeds te zien.
Dwerggans
Dwergmispel draagt vruchten.
Kou en voedselschaarste maken het voor kleine dieren extra moeilijk om te winter door te komen. Hoe kleiner, hoe meer moeite je moet doen om warm te blijven. Dat geldt dus zeker voor het kleinste zoogdier van Nederland: de dwergspitsmuis. Deze insecteneter weegt maar drie tot vier gram, evenveel als een muntje van vijf cent! Met hun lange snuit komen ze op een lengte van vier tot zes centimeter, en nog een paar centimeter staart erbij. Per dag moeten ze anderhalf tot twee keer hun gewicht aan voedsel eten: insecten, spinnetjes en ander bodemgrut. En er is haast bij, want ze kunnen niet langer dan acht uur zonder eten, vaak zelfs nog korter. Het is een lange winter voor de dwergspitsmuis… Ze komen in bijna heel Nederland voor, als er maar flink wat dichte ondergroei is.
Eekhoorn. Voor eekhoorns is de paringstijd begonnen. Houden geen winterslaap. Leven van verstopte eikels etc.
Egels beginnen aan hun winterslaap, die tot in april zal duren. Onder een hoop bladeren of op een ander beschut plekje zijn egels nu in winterslaap. Wanneer ze hiermee beginnen hangt niet alleen af van de temperatuur, maar ook van hoeveel ze gegeten hebben. Pas als hun vetlaag dik genoeg is, beginnen ze eraan. Daarom zijn jonge egels langer actief dan de volwassen dieren. Die kruipen in oktober of november weg, terwijl sommige jonge egels nu pas genoeg spek op de botten hebben. Maar, ze hebben wel een andere manier om wat warmer te blijven. Jonge egels overwinteren met elkaar in het kraamnest waar ze geboren zijn. Gezellig, en extra warm.
Eieren zoeken langs het strand. Rog, haai, borstelworm, hondshaai, purperslak, bladkieuwworm.
Ekster. Je ziet de ekster op dezelfde plekken als in de zomer. Zelden vliegt ze verder dan dertig kilometer van haar broedgebied.
Fijn laddermos is een bladmos dat in Europa veel voorkomt. Dit bladmos groeit op vochtige, beschaduwde plaatsen zowel op de grond als op stenen, boomvoeten en vermolmd hout. Je kan hem gemakkelijk herkennen aan de geveerd vertakte delen die gesloten matten vormen. Ze spreiden zich als een tapijt uit en kunnen zo hele stammen bekleden. Het mos voelt een beetje pluizig aan en geeft het bos een sprookjesachtig uiterlijk. Mensen hebben het wel eens over bloeiend mos, maar mos kan niet bloeien. Bij mossen is er sprake van ‘kapselen’. Er vormt zich een sporenkapsel waarin de sporen zitten. Het sporendoosje wordt afgesloten met een dekseltje waarop een soort snaveltje zit. Mossen kan je onder meer herkennen aan de vorm van dit sporenkapsel.
Flamingo
Fluitenkruid november december
Fluweelpootje te zien op dode stronken.
Frater
Geelgorzen, zoeken elkaar op en vormen groepjes.
Gehakkelde aurelia overwintert als vlinder. In struiken en takkenbossen gaat de gehakkelde aurelia aan zijn winterrust beginnen.
Gel trilzwam. De gele trilzwammen zijn er weer. Zodra het echt wat kouder wordt, kan je deze gele puddinkjes aantreffen op dode takken van onder andere zomereiken. Ze komen overal in Nederland voor. Blijkbaar vinden ze kou wel lekker. Dat is op zich merkwaardig, want ze zijn heel teer. Bevriezen kunnen ze ook, maar als het weer wat warmer wordt, komt het puddinkje weer tot leven en ‘trilt’ het rustig verder alsof er niets gebeurd is. Sommige exemplaren zijn in een jong stadium eerst oranje en pas later helder geel. Deze zwam is een zogenaamde biotrofe parasiet, wat betekent dat hij parasiteert op een ander levend organisme. Ondanks dat je dat niet altijd ziet, zal je dan ook vaak de paars gekleurde eikenschorszwam in de nabijheid vinden.
Gele gaspeldoorn staat uitbundig te bloeien.
Gevlekte dovenetel april mei juni juli augustus september oktober november december
Geweizwam. Op oude stronken groeien veel geweizwammen.
Gewone dwergvleermuis zoekt een rustplaats op bij koud weer.
Gewone esdoorn. De gewone esdoorn heeft geen blad meer, maar hangt nog wel vol met trosjes zaden. Zodra ze rijp zijn, vallen ze in een sierlijke pirouette van de boom. Zo dwarrelen ze extra lang door de lucht, zeker als ze gegrepen worden door een windvlaag. Des te meer kans om op een gunstige plek terecht te komen en niet in de schaduw van de moederboom. Maar de meeste zaden worden opgegeten, soms nog voor ze op de grond vallen. Aan de twijgen van de esdoorn kun je nu ook al de dikke bladknoppen voor volgend jaar zien zitten.
Gewone hoornbloem
Gewone wimperzwam op dood elzenhuid. 3 mm.
Gewoon muisjesmos januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
Gewoon sneeuwklokje (eerste bloei)
Goudhaantje zwerft rond.
Goudplevier te zien.
Goudvink is weer te zien in onze tuinen.
Grauwe gans
Grote bonte specht (eerste roffel)
Grote bonte specht. Hoog in de bomen laat de grote bonte specht zijn schelle, kwakende geluid horen. Grote bonte specht. In een ‘spechtensmidse’ van spleten in de boombast hakt de grote bonte specht haar vastgeklemde dennenappel leeg.
Grote brandnetel. Stoepplantje. Ook na zo’n regenachtige, koude week staat de grote brandnetel er opvallend fris bij. Met wat snelle halen de tuin brandnetelvrij maken levert ook nu pijnlijke prikken op, zelfs dwars door uw tuinhandschoenen heen. Laat gerust wat brandnetels staan. Grote brandnetel is van alle inheemse planten in Nederland voedselplant voor de meeste soorten vlinders: wel meer dan vijftig verschillende soorten.
Grote burgemeesters aan de kust.
Grote lijster begint weer te zingen vanuit de toppen van de bomen.
Grote mantelmeeuwen aan de kust, grote rivieren te zien. Roze poten.
Grote oranje bekerzwam nu te vinden.
Grote weegbree stoepplantje van de week.
Grote zaagbek
Grote zee-eend
Grijze zeehond. Grijze zeehond krijgt pup.
Haas. De haas overwintert in een leger.
Hagedis. De levendbarende hagedis is in winterslaap. Vooral te zien in april-mei.
Harig knopkruid is zo’n plantje dat nu nog steeds bloeiend te vinden is. Het is een algemene soort, die ook voorkomt in tuinen en op de stoep. De bloemetjes zijn klein, maar het is toch de moeite waard om ze eens goed te bekijken. Het lijken namelijk gewoon bloemen met een geel hart en een witte krans, maar schijn bedriegt. Als je goed kijkt, kun je zien dat het gele hart bestaat uit allemaal kleine, gele bloemen. Een loepje kan handig zijn! De witte blaadjes aan de buitenkant zijn er om de bloemen op te laten vallen. Dankzij deze blaadjes kunnen insecten de bloemetjes al van veraf zien. Kijk eens of je harig knopkruid ook in de buurt kunt zien bloeien.
Havik te zien.
Hazelaar (einde bladval, eerste bloei) HOOIKOORTS!
Hazelaar eerste bloei
Hazelmuis slaapt tot april.
Hazelworm. Bij zonnig weer kunnen hazelwormen worden gezien.
Heikikker gaat in winterslaap.
Herderstasje januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
Hermelijn (eerste in overgangsvacht, eerste in compleet winterkleed. Wit met een zwarte punt.
Hermelijn. De hermelijn krijgt een heuse witte winterjas. In koudere delen van het verspreidingsgebied wordt de vacht helemaal wit, in de warmere gebieden niet. Nederland ligt net op de grens tussen koud en niet koud.Sommige hermelijnen worden helemaal wit, terwijl andere bruin blijven.
Hermelijn. In de winter draagt de hermelijn zijn witte wintervacht.
Het stoepplantje van de week is kleefkruid. Zijn naam verklapt misschien al een beetje waarvoor hij bekend staat. Dat het kruid zo makkelijk aan alles blijft plakken, heeft wel een nuttige reden. Op deze manier verspreidt de plant namelijk zijn zaadjes.
Hoge fijnstraal. Sommige planten weten niet van ophouden. Hoge fijnstraal (Erigeron sumatrensis) kan je nog tot in december bloeiend aantreffen. De vroege vorstperiode dit jaar zal er een einde aan gemaakt hebben, maar anders konden we nog bloeiende exemplaren tijdens onze kerstwandeling – doe mee met de Floron Eindejaars Plantenjacht! – vinden. De andere grotere op Hoge fijnstraal lijkende fijnstralen bloeien tot in september/oktober. Als je het bloemhoofdje ziet is duidelijk waar de naam ‘fijnstraal’ vandaan komt. Aan de rand zitten kleine fijne lintbloemen als (zonne)stralen om de buisbloempjes in het midden.
Hulst bloeit in mei juni Heeft bessen januari februari maart augustus september oktober november december
Hulst. Op de bast van hulststruiken kan het zeer zeldzame sierlijk schriftmos worden gevonden.
In de winter laten vlinders zich maar weinig zien. Heel af en toe valt er een soort waar te nemen uit de groep die als volwassen vlinder de winter doorbrengt. Meestal is dit een dagpauwoog of een kleine vos.
Jan van Genten zijn te zien aan de kust. Maken duikvluchten naar vis.
Kardinaalsmuts. Het is nog steeds een vrolijk gezicht: de roze vruchtjes van de wilde kardinaalsmuts. Blad zit er niet meer aan de struiken – of soms kleine bomen, ze kunnen tot zes meter hoog worden. Maar de opvallende vruchtjes zijn er nog wel. Het zijn geen bessen, maar roze doosvruchten die vier hokjes hebben. De vruchten zijn in de loop van de herfst open gaan staan en de oranje zaden bungelen eruit. De zaden zelf zijn eigenlijk wit, dat oranje vliesje is een zogenaamde zaadmantel, een lokkertje voor vogels om ze te eten en zo de zaden te verspreiden. Nu er geen blaadjes zijn, kun je ook iets opmerkelijks zien aan de takken. Bij oudere takken staan de twijgen vaak tegen over elkaar in een hoek van negentig graden. Een gek gezicht, zo’n haakse hoek in de natuur.
Kauw. De kauw zie je de hele winter. De onze zijn vertrokken.
Keizersmantel. In deze donkere dagen is het fijn om ook eens goed nieuws te brengen. Want ook al gaat het niet goed met de vlinders en biodiversiteit in ons land, er zijn ook lichtpuntjes. De keizersmantel, een prachtige grote parelmoervlinder, is aan een sterke opmars bezig. Was deze vlinder jarenlang een incidentele zwerver, inmiddels is hij op veel plekken te zien en heeft hij vaste populaties.
Kepen
Kievit. Er zijn nog groepen kieviten te zien. Nederlandse of uit Scandinavië. Te koud, dan richting Frankrijk en Engeland.
Klapeksters. Klapekster in Nederland.
Klein kruiskruid januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december. Walsum)
Klein kruiskruid (Senecio vulgaris) is een composiet van bescheiden allure, maar alom aanwezig. De plant kan zeven tot vijftig centimeter groot worden, maar blijft meestal ver onder die halve meter steken. Ze heeft kleine gele bloemen die zich aan het eind van de stengel bevinden. Het blad en de stengel zijn ‘vlezig’ en daardoor kan Klein kruiskruid langdurige (zomer)droogte en gematigde vorst goed verdragen. Klein kruiskruid is een één- of tweejarige plant; na bloei en vruchtzetting sterft de plant af. De levenscyclus is heel kort; onder gunstige omstandigheden kan een plant 42 dagen na het kiemen al zaden gaan verspreiden. Ieder jaar kunnen er meerdere generaties Klein kruiskruid ontstaan. Klein kruiskruid groeit voornamelijk op omgewoelde bodems zoals open bermen, akkers, boomspiegels en (moes)tuinen. Ook groeit het wel in de voegen tussen stoeptegels. Het is een pionier die profiteert van regelmatige verstoring. Denk hierbij aan schoffelen, ploegen en maaien op een manier waarbij de bodem beschadigd raakt. Vanwege de korte levenscyclus van de plant, kan ze zich steeds opnieuw vestigen.
Klein streepzaad (Crepis capillaris) is op en top een stoepplantje: het voelt zich uitstekend in de stad. Het moet niet al te nat zijn, dan vindt hij het wel goed. Waar fanatiek gemaaid wordt blijft de plant klein, maar op gunstige plaatsen wordt het een heuse stoepplant met een hoogte van een meter. Dat is vaak het geval bij verkeersborden, lantaarnpalen en langs muren. Vanaf juni tot nu toe zijn z’n vrolijke licht goudgele sterretjes zien; uit Zuid-Holland, Brabant en Limburg werden recent nog waarnemingen gemeld. De bloemen lijken op die van paardenbloemen maar dan heel klein, en op vertakte stelen. Wilt u uw waarneming doorgeven voor ons stoepplantjesonderzoek dan is goed kijken het devies. Want er zijn meer planten met gele zonnetjes die nog bloeien. Gelukkig niet alle zestig geel bloeiende composieten die Ton Denters in z’n boek Stadsflora noemt
Kleine rietgans
Kleine vos overwintert als vlinder in huizen, grotten, spleten, kelders.
Kleine wintervlinders op boomstammen van eiken te zien.
Kleine zwaan
Klimop. Bloeitijd september oktober Vruchtvorming: november december.
Zolang het weer zacht blijft, bloeit er nog aardig wat. Zodra het gaat vriezen verdwijnt er veel – we maken dat kantelpunt nu mee. Maar een plant waarop vogels en insecten altijd kunnen rekenen, is de klimop. Niet onomstreden, niet voor iedereen ongevaarlijk, maar zonder meer een prachtplant. Een van onze schaarse wintergroene inheemse planten.
Twee bladvormen.
Ten eerste het blad. Aan dit bloeitakje had dat de vorm van een ruit, terwijl de bladeren aan de klimmende takken de vorm van een handje hebben, met vijf puntige lobben. Die klimmende takken vertonen ook de korte ‘borstels’, de hechtworteltjes. De bloeitakken hebben die niet. Het blad staat bij beide typen tak verspreid aan de stengel, dus niet twee aan twee. Jong blad en het blad aan de bloeitakken kan prachtig glanzen.
Klimop heeft ook lastige kanten. Ten eerste zijn sommige mensen er gevoelig voor. Wellicht reageren ze op de sterharen op het jonge blad, of op de hederine die bij het snoeien vrijkomt. Het levert rode ogen, niesbuien en jeuk op. Maar een hoop gemopper op klimop is niet terecht. De plant klimt wel tegen bomen, maar onttrekt er geen voeding aan en wurgt de boom ook niet. Of een dikke klont klimop slecht is voor de boom, daar zijn de meningen over verdeeld. De boom vangt meer wind en zou sneller om kunnen gaan, maar een gezonde boom moet het gewicht makkelijk aankunnen. Soms zie je dat een prachtige oude klimopplant is doorgezaagd en doelbewust om zeep geholpen. Niet nodig, wel heel jammer. Tegen een muur zorgt klimop voor bescherming tegen zon en afkoeling. Alleen als de muur scheuren bevat, kunnen de hechtworteltjes die vergroten.
Kneuen zijn te zien.
Knobbelzwaan. Soms grote groepen te zien.
Knotswier is een van de zeewiersoorten van Nederland. Er zitten grote blazen aan, gevuld met lucht. Daarmee blijft knotswier onder water rechtop staan. Er zitten ook kleine blaasjes met een slijmerige inhoud aan de stengels, daarmee plant knotswier zich in de winter voort. Er zijn mannelijke en vrouwelijke exemplaren, en tijdens de voortplantingsperiode kun je deze mooi uit elkaar houden. Op vrouwelijk knotswier verschijnen dan groene bobbeltjes, op mannelijk knotswier oranje bobbeltjes. Daarnaast heeft deze soort nog een interessante eigenschap: hij vormt elk jaar een nieuwe drijfblaas. Door de rij blazen te tellen, kun je schatten hoe oud het wier is. Dat kan best een klus zijn, want knotswier kan tientallen jaren oud worden!
Kokmeeuw. In de winter heeft de kokmeeuw een witte kop. 2 Zwarte vlekjes aan de zijkant van de kop, ofwel met koptelefoon. Wintergasten uit Zweden, Finland en de Baltische staten.
Kolgans
Konijn gaat niet in winterslaap. Leeft in holen. Leeft van boombast.
Koperwiek te zien.
Kramsvogel
Kruidboek. Kans op kruisbekken.
Kruipt over de grond of in bomen. Bloemen bezocht door insecten. Vogelboom
Kuifeenden die je nu ziet, komen uit Centraal- en Noord-Europa.
Libellen. Bijna alle libellensoorten overwinteren als larve in het water.
Maanvissen spoelen soms aan aan de kust. > 4 m.
Madeliefje Januari, februari, maart, april, mei en juni juli augustus september oktober november december
Madeliefjes kunnen nog bloeien.
Mannetjesvaren. Mannetjesvaren is nog groen.
Meerkoet. Er zijn overal grote groepen te zien.
Merel maakt de grond vrij van dode blade­ren om insecten en wormen te zoeken.
Mezen eten de larven van de knikkergal­ wesp die ze uit de ronde knikkergallen peuteren.
Modderkruiper. Ook vissen kunnen het koud hebben. Het zijn koudbloedige dieren, die hun lichaam niet zelf kunnen opwarmen. Het kan dan een hele uitdaging zijn om de winter door te komen. De grote modderkruiper is dan nu ook in een soort winterslaap. Hij heeft zich ingegraven in dikke modderlagen op de bodem. Dat is echt hun specialiteit: omdat ze ook hun huid gebruiken om adem te halen, kunnen ze een tijdlang zonder stromend water. Ze kunnen zelfs met hun darmen ademhalen uit ingeslikte lucht! In de zomer gebruiken ze deze truc om droogte te overleven, maar in de winter komt het dus ook van pas.
Mol legt wintervoorraad aan. Mol. Bij koud weer verschijnen er soms extra molshopen, omdat de mol dieper moet graven op zoek naar wormen. Mollen werpen molshopen op wanneer de grond niet hard bevroren is.
Nachtvlinders vliegen nog.
Najaarsspanner vliegt.
Nestkasten schoonmaken en weer ophangen.
Nijlgans. De nijlgans houdt ons het hele jaar gezelschap, ook tijdens de winter.
Nonnetjes te zien
Noordse stormvogel
Ook vogels, motten, kevers, wantsen, cicaden en bladluizen maken gebruik van grote brandnetel. Waarschijnlijk was uw eerste kennismaking met deze plant echter niet zo positief. De stekende brandharen zorgen voor de bekende rode, jeukende bultjes. Toch moeten we blij zijn met deze plant op de stoep en in een stil hoekje van de tuin. De grote brandnetel is een waardevolle plant voor veel insecten en dus waarschijnlijk een belangrijke plant voor insecten in de stad. De atalanta, dagpauwoog en kleine vos zijn de bekendste vlinders die hun eitjes op deze plant leggen. Maar ook een heel aantal minder bekende insecten gebruiken de plant, bijvoorbeeld de mot bruine snuituil en de groene brandnetelsnuittor. Nu zou je misschien denken dat een vlinder of mot zijn eitjes eerder op een weelderige bos brandnetels zou leggen dan op een stoffige stengel langs de stoep. Toch wordt in de Nederlandse Oecologische Flora van 1985 al beschreven dat de atalanta een voorkeur heeft voor kleine stoffige brandnetels, bijvoorbeeld langs een oprit.
Paardenbloem lintbloem. Typisch kenmerk. De bloei van de lintbloemen verloopt van buiten naar binnen. Let er daarom bij de composieten of je te doen hebt met alleen lintbloemen, zoals bij de Paardenbloem. Januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december.
Paardenkastanje. In de winter komt de vorm van bomen altijd mooi tot uiting. Niet altijd is het echter zo duidelijk als bij de paardenkastanjes. Die hebben vaak de vorm als van een kandelaar, zoals op de foto goed te zien is. Als je de boom nog eens van dichterbij bekijkt, dan zal je merken dat er al kleverige knoppen aan de takken zitten. Als ze kleven is het een witte paardenkastanje, zo niet, dan worden de bloempluimen straks rood. Als je beter kijkt naar de plek waar de bladeren van de takken zijn afgevallen, dan zal je de vorm van een hoefijzer zien. Met enige fantasie zie je de nagels waarmee het ijzer als het ware aan de hoef heeft vastgezeten ook nog zitten! Nu wachten op volgend jaar of het inderdaad echt een witte of een rode is.
Paarse dovenetel januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
Paarse strandloper
Pijlstaart overwintert.
Pluimwier massaal aanwezig.
Purperkleurig. Afgelopen weekend (2021) werd er een purperkoet ontdekt bij Kinderdijk. Bijzonder, want het is de eerste keer dat deze vogel is gespot in Nederland. Spectaculair qua kleur en bijna twee keer zo groot als een meerkoet.
Putters te zien.
Raaf te zien. Deze kun je herkennen aan de ruitvormige staart.
Raapzaad bloeit. April mei juni juli augustus oktober november december
Ransuil. Verzamelen zich in naaldbomen. De winter is de tijd om roestende ransuilen te zien. En roesten betekent dan rusten. De uil met de typische pluimpjes vormt in de winter groepjes, waarmee ze samen overdag in een boom slapen. Op zo’n winterroest kunnen een paar uilen bij elkaar zitten, en soms zelfs tientallen. Zelf hebben ze een uitstekende schutkleur, de grote hoop braakballen en witte spetters uilenuitwerpselen vallen wel op!
Reeën kom je tegen in groepjes. Een sprong reeën.
Regenworm. Ook de regenworm gaat in een winterslaap in één van zijn gangen. Ze trekken bladeren in hun hol om op te eten.
Rietgans re zien.
Rimpelmos. In bossen en langs beken en greppels draagt het groot rimpelmos bruine sporenkapsels.
Ringmus. Soms te zien op de voedertafel.
Rivierprik gaat op trek naar zijn geboortegrond.
Rode eekhoorn gaat NIET in winterslaap. Teert op de verstopte voeding in de bodem. Bv eikels.
Rode kelkzwam. De eerste rode kelkzwammen kunnen tevoorschijn komen.
Rood peperboompje december januari februari maart april
Roodborstjes zingen.
Roodhalsgans te zien.
Roodkeelduiker
Rosse sterslak zoekt zeepokken om zich te voeden in de voortplantingsperiode.
Rosse vleermuis houdt winterslaap.
Rotgans
Ruige dwergvleermuis. Tijdens milde winterdagen kan de ruige dwergvleermuis gaan vliegen.
Ruigpootbuizerd hier en daar in het noorden te zien van Nederland. Aantal neemt af. Gebrek aan muizen.
Ruwe berk (volledige herfsttint, einde bladval)
Schijfkamille bloeit jaarrond. Het stoepplantje van deze week is schijfkamille. Hoewel deze bloem niet zo opvalt, is hij enorm interessant. Zo hebben de bolvormige bloemen een prachtige groengele kleur en zijn de stelen ontzettend sterk. Als je erop gaat staan en je voet weer optilt, veert de plant terug naar hoe hij eerst stond. Zelfs als een wiel over hem heen rijdt, komt de schijfkamille weer overeind.
Sijsjes eten van de zaadjes van de elzenproppen.
Slakken verzegelen de ingang. Voorkomt uitdroging.
Slangenarend
Sleedoornpage, te zien op oude sleedoorns die een zonnige plek hebben. Hoewel de sleedoornpage ook wel berkenpage wordt genoemd en de wetenschappelijke naam Thecla betulae ook naar die boomsoort verwijst (de Latijnse naam van de berk is Betula), heeft dat waarschijnlijk te maken met het feit dat de berk regelmatig wordt gekozen als ontmoetingsboom. De eitjes zijn te vinden op de sleedoorn.veel plekken in Zuid-Limburg.
Smient
Sneeuwgors
Sneeuwspringer is een insect. Met antivries. 4 mm lang. Lange legboor. Vindbaar op de Wadden!? Tot en met maart.
Spitsmuis. Geen winterslaap. In koude winters gaan er veel dood.
Staartmees. Soms zie je staartmezen in groepjes. Slapen op takken dicht tegen elkaar aan. Staartmezen hoor je vaak al aankomen voordat je ze ziet. De hele tijd roepen ze naar elkaar, terwijl ze in een groepje door de bomen dwarrelen. Zo houden ze elkaar in de gaten, en op achterblijvers wordt gewacht. Ook ’s nachts laten ze elkaar niet alleen, maar kruipen dicht tegen elkaar om warm te blijven. Staartmezen zijn standvogels en blijven het hele jaar hier. Alleen de staartmezen uit koudere gebieden – het noorden van Scandinavië, Oost-Europa en Siberië – trekken wel weg. Soms komen ze hier terecht. Daarbij zit ook de ondersoort witkopstaartmees: met een volledig witte kop lijkt die nog veel meer op een sneeuwbal dan onze staartmeesjes.
Staartmezen zijn de hele dag op zoek naar voedsel om te overleven.
Steenmarter. De veelzijdige steenmarter gaat elke nacht op rooftocht om zijn kostje bij elkaar te zoeken. Muizen, ratten en vogels, maar ook bessen die nog te vinden zijn. Ze moeten nu soms genoegen nemen met hun minst favoriete voedsel: stinkende spitsmuizen. Overdag houden ze zich gedeisd, in hun territorium hebben ze daar meerdere schuilplaatsen voor. Bijvoorbeeld in een boomholte of een dichte takkenhoop. Maar ook in gebouwen: op zolder, in de kruipruimte of onder het dak. Reken maar dat ze daar in de winter vaak te vinden zijn! Steenmarter. Terwijl het buiten afkoelt verhuist de steenmarter naar een plekje in een warme schuur of hooiberg.
Straatgras te zien.
Strandleeuwerik met zijn zwarte pluimpjes op zijn kop.
Strandleeuwerik. In de winter is hij aan het strand te zien. De strandleeuwerik is te herkennen aan zijn geel zwarte gezicht. Geen andere leeuwerik heeft zon opvallende tekening op zijn hoofd.
Stormmeeuw. Maar de stormmeeuw is een grasmeeuw, zeker in de herfst en winter. Je kan ze in het hele land zien, en vooral in de graslanden van West- en Noord-Nederland zijn er veel. Daar lukt het echt niet om ze niet te zien. Ze lijken op een zilvermeeuw, maar zijn kleiner, hebben een kleinere snavel en opvallende zwarte kraaloogjes
Taigarietgans
Toendrarietgans
Tongvaren. Dit zachte, regenachtige ‘winter’weer vinden veel mensen maar niks. Liever een echte winter met sneeuw en ijs. Maar de tongvaren komt het goed uit. Deze kleine varens kunnen helemaal niet goed tegen vorst. Ze houden van een stenig en kalkhoudend plekje en groeien veel op (oude) muren in de stad die lekker vochtig of in de schaduw zijn. Nog een voordeel: in de stad is het ’s winters warmer, en hebben ze minder last van vorst. Als ze niet voortijdig in een strenge winter het loodje leggen, kan een tongvarenplant wel tientallen jaren oud worden. Kijk eens of je er eentje ziet in de stad. Leuk weetje: alle andere varens in Europa hebben gedeeld of geveerd blad, de tongvaren heeft als enige ‘hele’ bladeren. Die steekt hij als lichtgroene tongen naar je uit.
Toppers in het noorden van het IJsselmeer. Bij vorst gaan ze naar de andere kant van de Afsluitdijk.
Tuinwolfsmelk bloeit.
Turkse tortel kan gaan broeden.
Veel insecten overwinteren in de holle stengels van afgestorven planten.
verzamelnaam voor verschillende wieren uit dezelfde familie. Ze lijken sterk op elkaar, en je begrijpt ook direct waar de naam vandaan komt: van dichtbij bekeken zijn het groene slierten, die best op het hoofd van een zeemeermin zouden kunnen groeien. Deze slierten zeemeerminhaar zijn vooral in de winter en de lente te vinden. Ze groeien onder water, maar kunnen boven water gevonden worden op drooggevallen stenen in het getijdengebied. Op de stenen vormen ze een soort harig oevers langs de Oosterschelde zijn bijvoorbeeld een goede plek om te zoeken.
Vink
Vogelmuur januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
Vogels
Vos gaat niet in winterslaap. Bereidt zich voor op het werpen van jongen in maart.
Vos, het mannetje, roept in de nacht op zoek naar een vrouwtje om mee te paren.
Vroedmeesterpad in winterslaap. Tot en met maart.
Vuurgoudhanen. Meer dan goudhanen.
Waarom de vlinder liever deze planten kiest wordt niet uitgelegd. Zou een kleine stoffige plant zich misschien minder goed kunnen verdedigen tegen een hongerige groep rupsen? Planten hebben namelijk een heleboel trucjes om te voorkomen dat ze worden opgegeten. Een plant met een zwaar leven die vertrapt wordt op een oprit heeft veel energie nodig om te kunnen overleven en dus niet zoveel over om zich ook nog eens te beschermen tegen een gulzige rups of een dorstige bladluis.
Waterral. Verscholen in het riet stapt de waterral rond op lange tenen. Deze moerasvogel glijdt met zijn smalle lichaam makkelijk tussen de rietstengels door. Vliegen doet hij niet snel, liever maakt hij zich snel en slinks uit de voeten op die grote poten. Met zijn grote rode snavel vangt hij van alles: visjes en kikkers, slakken en insecten, maar een sappige wortel of scheut lust hij ook. Aan vorst en ijs heeft de waterral een broertje dood, dan laat hij zich noodgedwongen wel eens zien op zoek naar voedsel. Dit weer bevalt hem beter.
Waterpieper
Watersnuffel (libellesoort) zit onder water.
Waterspreeuw is nu wintergast.
Wezel. De wezel overwintert in mollengangen.
Wild zwijn. De eerste biggetjes van worden geboren in jaren met veel beuken­ nootjes en eikels.
Wilde zwaan
Wilde zwijnen woelen op zoek naar eikels de gevallen bladeren in het bos om.
Wilgen worden geknot.
Wintereik (volledige herfsttint, einde bladval)
Winterjasmijn. Het weer voelt langzaamaan een beetje winters aan, en ook de winterjasmijn staat al in bloei. Het is een geliefde tuinplant, omdat ze in december of januari begint met bloeien. Normaal gesproken vormen de gele bloemen de weinige kleur die in een winterse tuin te vinden is. Maar door de zeer late bladval dit jaar, zijn ook andere planten nog in gele herfsttinten gehuld.
Winterjuffer is verstopt.
Wintervlinder. Als je rond een uur of vijf, zes, in het donker naar huis fietst en je ziet in het lamplicht wittige vlindertjes vliegen, dan zijn dat vast de mannetjes van de kleine wintervlinder. De vrouwtjes zijn het zeker niet, want die hebben helemaal geen vleugels – best bijzonder – en kunnen dus ook niet vliegen. Het is nu de vliegtijd (en kruiptijd) en daarom is dit de week van de wintervlinders.
Oorspronkelijk komt de winterjasmijn uit rotsachtige berggebieden in China en Tibet. Daar bloeien ze net iets later. De Chinese naam betekent dan ook ‘bloem die de lente verwelkomt.
Wintertarwe-gerst-rogge eerste opkomst.
Witte els (einde bladval)
Witte paardenkastanje (einde bladval)
Zanglijster. Bij zacht weer kan ’s morgens de zanglijster te horen zijn.
Zanglijsters zijn naar Zuid-Europa. Als je er één hoort dan komt deze uit Scandinavië.
Zeehond. De eerste jongen van de grijze zeehond worden geboren.
Zeehonden zijn in de rui en liggen in de zon en maken vit. D dat nodig is om te verharen.
Zeekoeten langs de Nederlandse kust te zien.
Zeemeerminhaar. Met alle veranderingen die je in het najaar op het land kunt waarnemen, is het makkelijk om te vergeten dat ook in onze (zoute) wateren van alles gebeurt. Zo zijn er veel verschillende soorten zeewier die juist in de winter goed gedijen. Deze zullen de komende tijd af en toe uitgelicht worden. Zo is er bijvoorbeeld zeemeerminhaar. Het is een
Zoek de kuifmees in het naaldbos en de baardman in het riet.
Zomereik (volledige herfsttint, einde bladval)
Zwarte els (einde bladval)
Zwarte en grote zee-eenden overwinteren op het water.